ik op het dak van een hotel in Beiroet zat
met een cocktail in de hand en zicht op de zee
wiens golven fataal botsten op de duivenrotsen
verder kabbelden naar het land van de ceder
waar het water zich verkneukelde op bange tenen
laafde aan in zwart verborgen vrouwenlichamen
en enthousiast zwaarbehaarde mannen begroette.
De stad van tegenpolen die oplosten in de metropool
op groene tapijten ernstige heren met donkere bidkralen
nabij de Amerikaanse universiteit nutteloze boeken
gedragen door dromen die het weekend openden
om meisjes met chirurgisch correcte neuzen te versieren
in danstempels waar alleen schoonheid binnen mag.
De avond ademde de stad in
Met humvees als versterkte burchten
Opzwepende popmuziek en bezwete lijven
Van dabke dansende mannen op een huwelijksfeest.
Terwijl anderen lurken aan een waterpijp en
pronken met hun mobieltjes, nieuwste apps,
de stad die wakker wordt bij de nacht
en voort zoemt en verder slaapt bij dag.
Wanneer ze tijd heeft om kortstondig te peinzen
over verleden, oorlog, lijden en chaos, zoals
ook ik mijmer waarover morgen te schrijven
over de ogen van de nacht of de sluier van de dag
en ik hoopte maar
dat de duiven de rots zouden begraven.