Wie ben ik?

Wie ben ik

die leef onder het gele woestijnzand

waar mijn voorvaderen naartoe trokken

waar ikzelf tot rust kwam

waar mijn stof ooit zal ronddwarrelen?

Wie ben ik

die leefde op de boerderij bij mijn grootmoeder

die stierf in een huis waar muren mij versmachtte

in een flat waar niemand op mij wachtte

voor ik een prins ontmoette?

Hoe ver

was de afstand met hen die dichtbij stonden?

Hoe moeilijk

te zijn wie ik niet was,

te huilen

en niemand die mijn tranen zag,

te roepen

en het doofstil bleef in de jungle,

te sterven

in een wereld die anderen voor mij maakten

in een wereld waar ik niet mijzelf mocht zijn

in een wereld die mij niet aanvaardde

in een wereld waar ik stierf voor ik dood ging?

Foto: Jael Claybaugh op Flickr.com.

Dat huis van mijn jeugd

Foto: Mary Bailey op Flickr.com.

Waar is dat huis waar de deur nooit opengaat

Waar het wachten blijft op warmte en blijheid

De vreugde altijd zoek is en altijd laat

En het enige kind zwijgt en lijdt

Hier waar vader met strenge hand regeert

En moeder kuisziek de liefde wist

Waar mijn maag zich ommekeert

En iedereen gaat lopen met leugen en list

Waar ik mijzelf niet eens kan zijn

Mijn vader ontsnapt en de koersfiets neemt

Met een strenge hand het kind de hoek indrijft

En mijn moeder een tweede claimed

Waar geborgenheid en een knuffel verborgen blijft

En moeder mij naar de school toestuurt

Met rode muts met witte pompon

Waar pesten duurt en voortduurt

Lachen om mijn anders, mijn dikke ton

Snel met mijn fiets op de vlucht

Verdwalen op grootmoeders’ boerderij

Om te ademen, om vrijheid en lucht

Met de dieren aan mijn zij

Waar is dat huis

Waar mijn moeder flikflooide in de kelder

Waar is dat huis

Waar spanningen vertroebelden het leven helder

Daar wil ik niet langer naartoe

Waar in de living het ziekenbed van moeder lag

Na vier jaar behandelingen en kanker moe

Waar ik stelende zussen bezig zag

Met handen vol parels en juwelen

En kleren en meer van dat fraais

Waarvan kinderwonden niet meer helen

Zoals vissersboten werkloos aan de kaai

Een huis waar ik nooit mijzelf kon zijn

Omdat flikkers nu eenmaal niet in hun kerk pasten

Ik stelden hen zwaar teleur, echt niet fijn

Omdat ik simpelweg viel op gasten

Waarom kan een thuis zo moeilijk zijn

Waarom kan ik niet gewoon de zoon zijn

Die anders is dan iedereen

Als een tomaat naast een winterpeen

Het huis waar ik niet wil komen

Niet wonen

Waar vader nog wat wou toelichten aan haar sterfbed

Een nieuw gegeven, een nieuwe aanzet

Maar dat huis heeft nu afgedaan

Ik woon nu elders

Gelukkig voortaan

Begrip om ik

Foto: n wing op Flickr.com.

Waar was jij toen ons eerder ik was

Omdat ik graag alleen ben

En dus anders

Omdat alleen zijn al zo druk is

En ik wil schuilen voor de boze wereld

Waar waren zij toen ik geen energie had

Omdat er een tsunami aan prikkels was

En ik werd verdronken

Omdat indrukken verwerken zo tijdrovend is

En ik rust nodig heb voor mijzelf

Waar was de wereld toen ik hulp riep

Omdat het mij te veel werd

En hun verbijstering mij wurgde

Omdat ze niet wilden begrijpen

Dat een autist alleen begrip vraagt

Je zag mij niet

Foto: Fred Othero.

Ik keek naar omhoog

Maar je zag mij niet

Het was tegen mijzelf dat ik loog

Maar ik hield het kurkdroog

Je stond daar maar te staren

Negeerde mij totaal

Ik kan het niet verklaren

Ik was toch niet banaal

Dacht met jou bootje varen

Je was rechts liberaal

Misschien toch niet de ware

Toen hield het sprookje op

En ging het hart op slot

Ik waande mij een God

Maar werd weer eens bedot

Amantes Amentes

Foto: https://www.flickr.com/photos/internetarchivebookimages/

Mysterieuze koningin van de nacht

Die nooit weent, die nooit lacht

Die Valentijn kreeg je mij in jou macht

Ik zocht wat onbereikbaar was

Onder herfstbladeren verborgen jou moeras

Dacht nog dat ik de toekomst zag

En wou je verheffen en aanbidden

Maar mijn kathedraal werd een inferno

Ik werd een vreemde voor mijzelf

Mijn huid barstte van de hitte

Je gooide mijn as voor de vissen

Je verslond mijn naĆÆeve ziel

En zei dat het was omdat je van me hield

Maar jou liefdeshonger werd mijn dood

Met Valentijn ging jij door het rood

Je nam mij mee naar de plaats nooit

Je brandende ogen verslonden mij

Van vuur naar as naar klei

Het werd zij en niet langer hij

Valentijn maakte mij vrij

Van die aardkloot daar rondom mij

Waar ik nu altijd en eeuwig gedij

Blauw

Flaauwers haven, Kerkwerve, Schouwen-Duiveland in Zeeland in Nederland.
Foto: Ruud Morijn.

Uit de blauwe hemel

Blauwe regen

Alles blauw

Een blauw shirt

Blauwe kleuren die alles omvatten

Het blauw dat alle kleuren kleurt

Blauw water

Blauwe berg

Blauwe boom

Blauwe gedachten

Blauwe huid

Als een verafgoding

Een plaats voor aanbidding

Een blauwe God

De kleur van de hoop

Blinkende ogen

Binnen in mijzelf

Met de handen op het hart

Aanvaard ik de werkelijkheid

De waarheid

Ik open opnieuw de ogen

Bemin en aanschouw

Blauw

Alleen

Foto: FaHaD op Flickr.com

Ik ben samen, maar ik wil zo verdomd alleen zijn.

Alleen met mijzelf. Alleen met de wereld.

Weg van de racebaan van drukte, verplichtingen, poeha’s.

Mijn hoofd heeft een boksmatch gehad met vragen, onzekerheden.

De routine is opgeslokt door een groot vakantiemonster.

Het moeten weg gaan, het moeten zoeken en meenemen.

En de stress dat je dan toch iets vergeet en op je donder krijgt.

Weg uit mijn vertrouwde omgeving, mijn habitat.

Het voor mij bekende plaatje, mijn huis, gewoontes, werk.

Het aftellen is begonnen naar de dagelijkse gang van zaken.

De rust van de regelmaat en de planning.

Hoe bang ben ik weer?

Voor al het nieuwe, al het anders, al het onbekende.

Een weekend weg is als een stoorzender voor een radio.

Als een klap tegen je gezicht, de onzekerheid bonkt uit je hart.

Die marathon die je hebt gelopen voor je een voetstap zeg.

Een stap in het onbekende.

Ik ben doodop en de deur moet nog achter mij dicht.

De gevangenis zit aan de buitenkant.

Foto: Camilla Nilsson.

Het gemis van de woestijn

Foto: Driving Dutchmen – Flickr.com.

Ik mis de woestijn.

Elkaar verstrengelende wurgende planten.

Wat moet ik ermee? Ik mag er toch niets mee doen.

Rommel en rotzooi. Grijpend naar elke vierkante centimeter lucht.

Als kolonisten de binnenkoer bezetten als een gebetonneerde settlement.

Elkaar verslindend. Groene vampieren van de dag.

Muur en schutting, ruimte, breedte en hoogte opetend. Als groene koekiemonsters.

Ik mis de woestijn. Alleen zijn en eenzaamheid.

Het gewone geluk gekleefd als een stabiele trilling in een landschap van steppe en woestijnduinen.

Naar ongezuiverde kerosine ruikende highways van Amman tot Petra.

Een landschap van verdorde twijgen, autobanden, autowrakken en verlate wegrestaurants, autowerkplaatsen en thƩehuizen.

Kilometers van stof en zand en rust in mijn hoofd.

Het sociale koekiemonster eet al mijn weekends op.

Ik hunker naar rust en stilte.

Geen jojo die op en neer gaat.

Geen storende mug op de slaapkamer.

Een oneindig aantal sociale verplichtingen met een bord vol koetjes en kalfjes chocolade.

Ik voel mij leeg van geest en vol van hoofd.

Een marteling van vrijdagavond tot maandagmorgend.

De uren aftellend dat het weekend eindelijk is afgelopen.

Ik voel mij opgesloten en onnuttig in het weekend. Als een aap in een kooi.

Foto: Driving Dutchmen – Flickr.com.

Ik mis de routine. Ik mis elk overzicht, elke controle, elke regelmaat.

Het weekend doodt elke creativiteit, elke zin van ons bestaan. Ik wordt niet gelukkig van weekends.

Het weekend duurt twee dagen te lang. Van nutteloos gekwebbel, gezucht, verplichtingen, gezeur en rommel.

Ik moet mijn hoofd leegmaken van maandag tot vrijdag om het weekend te overleven. Het bomvolle weekend voelt leger dan leeg.

Rondjes fietsen en de pedalen verliezen tot je ter plaatse blijft trappelen.

De onrust, het altijd moeten, het altijd zijn, de noodzaak te leven – of is het langzaam sterven voor mij – breekt mijn hart en vult mijn hoofd met rommel.

Overvolle weekends wurgen al mijn creativiteit, eigenheid, mijzelf, …

Een marionet met handen en voeten gebonden. Bespeeld door anderen. Geleefd. Moe van geleefd te zijn. Doodmoe.

Verlangen naar rust die maar niet wil komen. Een zoektocht naar een sprankeltje mijzelf zijn. Mij nuttig voelen.

Niet meegesleept te worden in de heksenketel van rush, van vrijdagavond tot maandagochtend.

Wurgende planten, versmorende agenda, keelgrijpende weekends. Ik haat het! Ze doden mijn eigen ik.

Ik wil gelukkig zijn in het weekend. Blij zijn en voldaan zoals anderen. Ik mis mijn werk, mijn regelmaat, mijzelf.

Ik herken mij niet meer in de spiegel. Het glas is dof en mat.

Waar ben ik gebleven? Wanneer kan ik weer leven?

Foto: Driving Dutchmen – Flickr.com.
Foto: Driving Dutchmen – Flickr.com.

Weer verandering!

Weer verandering! Weer storm in mijn hoofd!

Nieuwe computer, nieuw behang, nieuwe dokter voor de voeten.

Waarom weer verandering? Waarom weer helemaal anders?

Ik ben het even beu. Ik wil ook dingen alleen doen. Rust en stilte in mijn hoofd. Weg tornado’s die alles mee zuigen in een draaikolf.

Ik wil een bureau thuis om aan te werken en te schrijven.

Tractor. Boem, boem. Weg zijn wij. Altijd weg, altijd reizen.

Bakstenen vallen uit de lucht. De muur is af en toch blijven bakstenen naar beneden komen.

Rode bakstenen. Mijn hoofd zit vol. Vol lawaai, drukte, veranderingen, geluiden. Weg is de stilte. De stilte van de woestijn.

Koekoek en roekoe. Ik wring hun nek nog eens om! Dit is geen uur om al wakker te zijn!

Deur open en dichtklappen van een auto. Starten van de auto, verder rijden.

Bonk, knots. Waarom maken autoportieren die ’s morgens dichtslaan altijd zo een hels kabaal?

Kabaal, lawaai. Lawaai, kabaal.

Vlucht naar voren.

Was morgen maar gisteren, dan zou ik vandaag gelukkig zijn.

Mijn hoofd zit vol. Weeral!

Zoals een pas getankte benzinetank in de zomer.

Zoals de Piper Alfa uit zijn voegen explodeerde.

Vol zoal zwart en dan nog zwarte dozen erbij.

De weg van stilte is zoek. Een verlaten eenzame weg versus een autostrade van indrukken en geluiden. Emoties en gevoelens als een zware last in een rugzak om mee te dragen.

De rugzak lijkt makkelijk van je af te gooien en dan strompel je opnieuw over een nieuwe rugzak. Vol met andere spullen waarvan je niet weet of ze van jou, jou buurman of iemand anders zijn.

Als die koekoek nog eens koekoek roept, zal ik wat kroepoek in zijn bed steken.

Vliegtuig weg met zorgen in de lucht of weg om weg te zijn? Als jaarlijkse of trimestriƫle verplichting. Die we dan met de nodige druk en poeha aan onszelf hebben opgelegd.

Mijn verhaal. Een ander verhaal. Ik ben anders. Maar laat me toch mijzelf zijn. Laat mij leven en mijn eigen ding doen.

Ik ben geen kleuter, geen klein kind. Ik heb ook een mening, interesses, ik wil ook mijzelf zijn en mij nuttig voelen in deze maatschappij.

De storm kan gaan liggen. De stilte kan terugkeren. Het zware hoofd zat weer zo vol. Vol-au-vent met koekoek. Dat zou misschien ook wel lekker zijn.